Hier onder zien jullie een casus. Haast biografisch. Die gebruik ik om bij mijn onderzoek meer grip te krijgen op wat ik nu precies wil weten. Ik merk dat de inductieve benadering voor mij goed werkt: vanuit de praktijk op zoek naar meer algemeen geldende structuren.
De opleider staat voor een groep derdejaars studenten van de lerarenopleiding en verzorgt een les over ontwikkelingspsychologie. De theorie van Piaget staat op het programma. De lerarenopleider heeft een activerende werkvorm waarin de studenten onderling met elkaar over een tekst uit de verplichte reader spreken. De lerarenopleider heeft de klas in zeven kleinere tafelgroepjes van vier personen verdeeld. Elk groepje krijgt een paragraaf uit de readertekst met (a) de vraag om samen een korte samenvatting van de tekst te maken en (b) er voor te zorgen dat ieder lid van de groep een zin aanwijst die het meest inspireert.
Wanneer de studenten deze opdracht verwerkt hebben, start er een plenaire uitwisseling. Die plenaire uitwisseling verloopt moeizaam. Er zijn steeds de zelfde studenten die het woord nemen en andere, ook steeds dezelfde, studenten die niet aan het gesprek deelnemen. De opleider heeft het vermoeden dat er iets in de groep speelt. Het zwijgen van de de stille studenten is niet zozeer omdat ze het niet weten, maar eerder omdat ze geen ruimte ervaren om een actieve en expliciete bijdrage te leveren. In plaats van de sprekers te vragen meer te zwijgen of de zwijgers uit te nodigen om meer te praten, besluit de opleider alle aanwezige studenten deelgenoot te maken van zijn didactische overwegingen:
“Eeuhm jongens en meiden …. even een time-out. Ik zit ergens mee. Het valt me op dat steeds een kleiner groepje van dezelfde studenten mee praten en dat er ook een groot deel van de groep is die vooral zwijgt. We hebben zo geen echt groepsgesprek, vind ik. En ik wil dat meer studenten in het gesprek mee doen. Ik maak dit even expliciet om twee redenen. In de eerste plaats wil ik dat iedereen in mijn les een actieve bijdrage heeft zodat we allemaal wat leren en ook van elkaar kunnen leren. Daarnaast realiseer ik me dat deze situatie tegelijkertijd een mooi voorbeeld is voor jullie om eens te zien hoe je met lastige groepsgesprekken kunt omgaan. En dus …. ik vind dat t groepsgesprek stokt. Ik probeer dat dan vliegensvlug te analyseren. Dat doe ik grofweg op de volgende manier:
- Is er iets met betrekking tot het onderwerp bijv. te moeilijk of irrelevant; of
- Is er iets in de groep aan de hand?
Ik denk het laatste … er is iets in de groep aan de hand! Wie van jullie deelt mijn inschatting?”
Er start nu een nieuw groepsgesprek. En de eerste die iets zegt is een student die tot nu toe steeds stil is gebleven: “Ja, ik herken dit! Dit is bij heel veel lessen zo. Ook bij andere leraren …” . De lerarenopleider is aangenaam verrast: “Wat fijn dat juist deze student reageert”, zo denkt hij. “Goh”, reageert de opleider direct, “Wie kan dit beamen?” Er gaan veel vingers omhoog. Zowel introverte als extraverte studenten steken hun hand op. De lerarenopleider lijkt zelf ook getriggerd door de respons op zijn vraag. En opeens lijken ook meer studenten betrokken bij het gesprek. In zijn hoofd begint het te ratelen. Centraal staat de vraag: wat moet mijn volgende interventie zijn?
- Moet hij al ‘terug naar Piaget’?
- Wat veroorzaakt nu eigenlijk dat studenten met zo’n verschillende intensiteit participeren?
- Moet hij een andere stille student het woord geven?
- Zal hij zelf beginnen te praten en zijn kijk op de oorzaak van de dynamiek-wisseling aan de groep voorleggen?
- Zal hij een dominant aanwezige student vragen naar haar reactie op deze vaststelling van haar klasgenoot?
- Is het eigenlijk vervelend dat de studenten zo verschillend mee doen?
- Zal hij zelf nog een klassikale vraag stellen over het groepsproces?
- Zal hij een regel introduceren? Om er zo voor te zorgen dat iedereen aan het woord komt?
- Zou het belangrijk zijn om voor die ene klokkenluiders-student meer steun te mobiliseren?
- Zal hij naar ervaringen van de studenten vragen tijdens hun stage en hun eigen leerlingen?
En er gebeurt meer bij de opleider … Hij begint zich af te vragen hoe hij zich op dit moment in deze groep voelt? Voelt hij zichzelf eigenlijk uitgenodigd of belemmerd om zichzelf te zijn? En dus zou dat ook input voor de groep kunnen zijn. Hij zou kunnen melden dat, als hij heel eerlijk naar zichzelf luistert, dat ook hij zich geremd voelt om vrijuit te participeren in het gesprek. En dat hij op grond van zijn functie en verantwoordelijkheid het woord neemt, maar niet vanuit een gevoel van veiligheid of een gedeeld gevoel van betrokkenheid op het onderwerp.






Goed je hier onderaan de pagina aan te treffen! Geef een reactie: